Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AK4050

Datum uitspraak2003-09-17
Datum gepubliceerd2003-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301030/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 mei 2002, kenmerk BWL 2002036745, hebben verweerders de aanwijzing van appellante als certificeringsinstelling in het kader van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewateren (hierna: het Bouwstoffenbesluit) opgeschort tot 20 oktober 2002.


Uitspraak

200301030/1. Datum uitspraak: 17 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 mei 2002, kenmerk BWL 2002036745, hebben verweerders de aanwijzing van appellante als certificeringsinstelling in het kader van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewateren (hierna: het Bouwstoffenbesluit) opgeschort tot 20 oktober 2002. Bij besluit van 6 januari 2003, kenmerk BWL 2002093209, verzonden op dezelfde datum, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, doch onder nadere motivering het besluit van 29 mei 2002 gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 14 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 maart 2003. Bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen per telefaxbericht van 29 april 2003, hebben verweerders een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. W.J.A. Vellekoop, mr. R.A.C. Luinge en drs. E.P.Th. Ruwiel, ambtenaren van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Allereerst beoordeelt de Afdeling of appellante belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. 2.2. Ingevolge artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer treedt een besluit als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, in werking met ingang van de dag na de dag waarop de termijn afloopt voor het indienen van een bezwaarschrift dan wel, indien ingevolge artikel 7:1, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar kan worden gemaakt, van een beroepschrift. Indien gedurende die termijn bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. 2.3. Bij besluit van 29 mei 2002, kenmerk BWL 2002036745, hebben verweerders de aanwijzing van appellante als certificeringsinstelling in het kader van het Bouwstoffenbesluit opgeschort tot 20 oktober 2002. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt en bij de Voorzitter een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Het besluit is door de Voorzitter bij uitspraak van 31 juli 2002, no. 200203430/1 geschorst tot zes weken nadat verweerders op het bezwaar hebben beslist. Gelet op het bepaalde in artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het besluit van 29 mei 2002 derhalve nooit in werking getreden. Eerst bij besluit van 6 januari 2003, kenmerk BWL 2002093209 hebben verweerders op het bezwaar van appellante beslist en het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, doch hun besluit van 29 mei 2002, onder nadere motivering gehandhaafd. Ten tijde van het nemen van het besluit van 6 januari 2003 was de in het besluit van 29 mei 2002 genoemde termijn van opschorting van de aanwijzing van appellante als certificeringsinstelling reeds verstreken. 2.3.1. Nu het besluit van 29 mei 2002, tot opschorting van de aanwijzing van appellante als certificeringsinstelling, nooit in werking is getreden en verweerders bij het bestreden besluit, waarin zij het besluit van 29 mei 2002 onder nadere motivering hebben gehandhaafd, geen nieuwe termijn van opschorting hebben vastgesteld, moet worden geoordeeld dat aan de opschorting geen betekenis meer toekomt. 2.3.2. Ter zitting heeft appellante aangevoerd belang te hebben bij een inhoudelijke behandeling van het beroep omdat het bestreden besluit ertoe leidt dat met terugwerkende kracht haar aanwijzing als certificeringsinstelling is opgeschort gedurende de in het besluit van 29 mei 2002 bedoelde periode en daarmede haar bevoegdheid met betrekking tot de in die periode door haar afgegeven certificaten is komen te vervallen. In dit verband overweegt de Afdeling dat tengevolge van de uitspraak van de Voorzitter van 31 juli 2002 het besluit van 29 mei 2002 tot opschorting van de aanwijzing van appellante als certificeringsinstelling nooit in werking is getreden en appellante derhalve steeds bevoegd is geweest tot het afgeven van certificaten waarvoor zij was geaccrediteerd. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat verweerders bij hun besluit van 6 januari 2003 hun beslissing tot opschorting van de aanwijzing als certificeringsinstelling hebben gehandhaafd. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep in verband met civielrechtelijke aspecten als schade, kosten en aansprakelijkheid. Zij heeft echter tevens erkend dat het besluit tot opschorting van 29 mei 2002 voor haar niet of nauwelijks dergelijke gevolgen heeft gehad. Gelet op het vorenstaande heeft appellante geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. 2.4. Het beroep is niet-ontvankelijk. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Taal Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003 325.